
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 55 pijn
Met een busje werden we, in groepjes, van school opgehaald en naar een schooltandartsenpraktijk in de binnenstad gebracht. Daar werden we, een voor een, door schooltandartsen behandeld. Over het algemeen was ik niet kleinzerig en de eerste keer had ik me, zonder problemen, door de schooltandarts laten controleren en behandelen.
Toen we, na een half jaar, weer waren opgehaald, ging ik in de contramine. De schooltandartsen hadden niet erg veel geduld wanneer hun jonge klanten niet meteen deden wat er van hun gevraagd werd en al helemaal niet als ze protesteerden omdat de behandeling pijn deed. Dat werd allemaal als aanstelleritis gezien. De jongen die voor mij aan de beurt was, werd meedogenloos geholpen, hoe hij ook jankte en schreeuwde van de pijn. Ik zat in dezelfde ruimte op mijn behandeling te wachten en besloot dat ik me niet zo zou laten behandelen. Ik ging weliswaar op de behandelstoel zitten, maar toen de schooltandarts ‘Mond open!’ bitste, hield ik mijn mond gesloten. Dat ontlokte nog meer kwaadheid en de tandarts probeerde met geweld mijn mond open te wrikken. Toen dat niet lukte hield hij mijn neus dicht, maar ik hield mijn gebit stevig op elkaar en zoog tussen mijn tanden lucht naar binnen. Er restte de schooltandarts niets anders dan mij onverrichterzake naar school terug te brengen.
Na een half jaar moest ik weer mee. Nu was de schooltandarts nog botter, omdat hij er al bij voorbaat vanuit ging dat ik niet mee zou werken. Op een gegeven moment gebruikte hij zoveel geweld dat ik niet anders kon dan hem een trap tegen de schenen te geven. Ik liet niet zomaar met me sollen. Maar de schooltandarts ook niet! In plaats van naar school werd ik naar huis gebracht, waar mijn moeder te verstaan werd gegeven dat ik een onmogelijk jong was en dat de schooltandartsen mij niet meer in hun praktijk wensten te zien.
Een maand of vier later kreeg ik een abces in mijn mond. Een kies bleek ontstoken. Dat deed enorm veel pijn. Soms zakte die pijn een heel klein beetje om daarna weer in verhevigde vorm terug te komen. Die pijn was niet te harden. Daarom wilde ik nu wel graag geholpen worden, zelfs al was het door een botte boer. Maar de schooltandartsen waren onverbiddelijk; ik had het voor eens en voor altijd verprutst en moest hier maar mee zien te leven.
De pijn was zo hevig dat ik de hele dag liep te huilen. Dat was niets voor mij. Ik was graag stoer en liet nooit merken dat ik pijn had. Toen ik een gat in mijn knie was gevallen en dat gat, zonder verdoving, met krammetjes was gehecht, had ik geen kik gegeven. Maar deze pijn was niet alleen veel heftiger maar hield ook niet op. Zo’n krammetje deed even pijn, maar dat abces deed continue pijn. Hevige pijn. Mijn moeder kon het niet aanzien. Ze nam me mee naar haar tandarts om te vragen of hij me wou helpen. ‘Hij moet naar de schooltandarts,’ vond haar tandarts en toen hij hoorde waarom die schooltandarts mij niet meer wilde behandelen was dat voor hem reden temeer om er ook maar niet aan te beginnen. Ik moest dus maar met die pijn leren leven. En niet alleen ik, ook mijn moeder moest er mee leren leven dat haar kind pijn leed en dat er niemand was die er iets aan wilde doen. In haar dagboek schreef ze: ‘Ik wou dat ik die pijn van hem kon overnemen, ik kan er niet meer tegen om Rudi zo te zien lijden!’ Mijn oma gaf me het advies om mijn mond te spoelen met zout water. Dat hielp soms een beetje.
Chronische pijn is een vreemd iets. Op de een of andere manier wenden mijn hersenen er aan. Niet dat de pijn verdween, maar het besef ervan leek wat naar de achtergrond te verdwijnen. Als de pijn weer wat manifester werd, spoelde ik met zout water totdat het weer wat minder werd. Ik was een jaar of acht toen ik dat abces kreeg. Tot mijn tweeëntwintigste bleef ik er last van hebben en had ik eigenlijk constant pijn in mijn mond. Ik was zo gewend pijn te negeren dat ik ooit, toen ik een longontsteking dreigde te krijgen en daarvoor naar de huisarts ging, van hem te horen kreeg dat ik een eindigende angina had. Daar had ik niets van gemerkt. Ik had geleerd pijn zoveel mogelijk te negeren.
Op mijn tweeëntwintigste werd ik, door mijn toenmalige echtgenote, meegenomen naar haar tandarts. Mijn ervaring met de schooltandarts had er voor gezorgd dat ik nooit meer de moeite had genomen naar een tandarts te gaan. ‘Ik wil niet naar een tandarts,’ zei ik, ‘ik heb daar geen vertrouwen in.’ ‘Ja, maar deze is aardig en heeft begrip voor mensen die bang zijn voor de tandarts,’ wierp mijn echtgenote tegen. ‘Het wordt echt tijd dat je een keer gaat! Ik maak een afspraak voor je!’ En dat deed ze. Ze nam me met zich mee. Haar tandarts was inderdaad een aardige man met begrip voor mensen met een tandartsenfobie. Hij controleerde mijn gebit en zei op een gegeven moment: ‘Je bijt een beetje hard op mijn vinger, kun je je mond een beetje verder open doen?’ De rust waarmee hij dat zei, gaf me vertrouwen. Ook het feit dat hij aangaf dat ik bepaalde tot hoever hij mocht gaan, stelde me gerust. Ik liet me door hem behandelen en hij trok, onder verdoving, een aantal kiezen die niet meer te redden waren, waaronder de kies met het chronische abces. Het duurde een dag of wat voordat de gaten in mijn gebit zich herstelden.
Als je zestien jaar lang een chronische pijn hebt gevoeld en je wordt op een dag wakker zonder die pijn, dan is dat een zeer vreemde gewaarwording. Ik miste iets, maar het was een prettig missen. Ik weet niet precies hoe ik dat moet omschrijven. Het is niet te vergelijken met een periode van honger die gevolgd wordt door een periode van gestilde trek, hoewel het er wel wat op lijkt. Maar die honger stil je door te eten, door iets te doen. Het niet meer aanwezig zijn van pijn was er gewoon, daar hoefde ik niets meer voor te doen. Dat maakte de ervaring ook zo vreemd.
Wat ook vreemd was, was het besef dat ik zestien jaar lang pijn heb gehad omdat degenen die die pijn hadden kunnen wegnemen dat vertikten. Ze namen me mijn voorgaande gedrag zo kwalijk dat ze me zestien jaar helse pijnen hebben laten lijden, zonder dat ze ook maar een moment na hebben gedacht over de buitenproportionaliteit van de ‘straf’ die ik zo moest ondergaan. ‘Als jij je niet aan ons wenst te onderwerpen, dan kun je, wat ons betreft dood vallen. Dan vinden wij het niet erg als jij aan helse pijnen moet lijden, dan bekijk je het maar!’ Dat was de boodschap die deze volwassenen aan mij, als kind, gegeven hebben. Je zou dat ‘kinderachtig’ kunnen noemen, als dat niet zo beledigend voor kinderen zou zijn.
Ik geloof dat deze ervaring er mede voor gezorgd heeft dat ik de ‘wijsheid’ van volwassenen mijn leven lang in twijfel heb getrokken. Het was in ieder geval een van de eerste ervaringen van de gruwelijke domheid die volwassenen ten opzichte van kinderen kunnen hebben. Het erge is dat de kinderen de dupe zijn van die domheid, terwijl er voor die volwassenen geen enkele consequentie is.
Ik heb al veertig jaar geen tandpijn meer. Ik vraag me wel eens af wat die pijn met me gedaan heeft, in mijn jeugd, tijdens mijn puberteit en mijn adolescentie. Dat is natuurlijk niet te achterhalen, want ik weet niet hoe die tijd zou zijn geweest zonder dat chronische abces, zonder die chronische pijn. Maar dat het invloed heeft gehad, staat voor mij als een paal boven water.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers
24 Te speels voor mijn leeftijd
25 Is psychologie wel een wetenschap?
28 Herbelevingen en machteloosheid
29 Is de aard van de mens goed of slecht?
32 Alles hangt met alles samen
39 Laagopgeleid en hoogopgeleid
45 Wat weet je als je weet hoe iets heet?
46 Als je er een naam aan geeft, bestaat het dan?